Soms kom ik thuis na iets dat fijn had moeten zijn.
Een bijeenkomst, een samenkomen met mensen – en toch… het valt tegen.
Ik voel me niet gezien.
Niet gehoord.
En dan zakt het in: leegte.
Verdriet.
Een eenzaam soort pijn.
De tranen vinden vanzelf hun weg.
Wanneer houdt dit op?
Ze zeggen dat de buitenwereld een spiegel is van je binnenwereld.
En misschien is dat zo.
Maar ik kijk mezelf recht aan.
Ik zie mezelf écht.
Dus waarom doet het dan nog zo’n pijn?
Ik merk dat ik iets zoets wil.
Letterlijk mezelf zoet houden.
Even verzachten.
Dus ik neem iets kleins – en verder voel ik.
Ik blijf.
Ik draai me er niet van weg.
Ik sla mijn armen om mezelf heen.
En ik fluister zacht: “I got you.”
Want ja… ik bén er voor mezelf.
Misschien voor het eerst echt.
We zijn zo gewend om te vluchten van wat pijn doet.
We zoeken afleiding in eten, werk, social media, drukte – alles om maar niet te hoeven voelen wat eronder ligt.
Maar ik leer steeds meer: onder die ruis zit iets wat niet weg wil.
Niet om me pijn te doen, maar omdat het gezien wil worden.
Gevoeld.
Geheeld.
Zolang ik blijf rennen, blijft het me van binnenuit sturen.
Maar als ik durf stil te staan, als ik het aandurf om de pijn recht aan te kijken…
dan begint iets in mij te helen.
Het is niet makkelijk.
Maar ik hoef het niet meer uit de weg te gaan.
Niemand anders kan dit voor mij doen.
Alleen ik.
En daarin ligt mijn kracht.
Mijn bevrijding.
Niet door weg te duwen,
maar door aanwezig te zijn – ook bij het ongemakkelijke.
De enige weg uit de pijn is er dwars doorheen.
En op dat pad, hoe kwetsbaar ook,
ontmoet ik iets onverwachts: mezelf.
Mijn zachtheid.
Mijn kracht.
Mijn vrijheid.
Mijn liefde.